vrijdag 3 februari 2012

Staal - Silvia Avallone

Weten jullie nog hoe dat was? Dertien zijn? Ik was dertien toen ik voor het eerst naar Italië op vakantie ging. En hé, er werd naar me gekeken. Naar mijn blonde haar en mijn bruine benen. Niet onbelangrijk hierbij was wel dat ik op het strand mijn bril (modelletje Lous Haasdijk) niet droeg. Maar toch. Dit had ik in Nederland nog niet eerder meegemaakt. Spannend hoor.

Drie jaar later weer naar Italië, voor de laatste keer met mijn ouders op vakantie. Hartsvriendin C. ging mee (en de bril was inmiddels vervangen door lenzen....). Wat hebben we gelachen om die uitslovertjes, die op het strand onze aandacht probeerden te trekken. En zo groen als gras als we waren, wisten we toch precies hoe we op de boulevard nog even over onze schouder moesten kijken als we weer zo’n groepje jongens passeerden.

Vaderlief kon dat overigens totaal niet waarderen. Man, wat een stennis kon hij maken. Wat uiteindelijk uitmondde in een woedend “Nog één keer en dan rijden we vanavond nog terug naar Nederland!” Doodsbang als hij was dat die hitsige Italianen zich aan zijn meiden zouden vergrijpen.

In Staal van Silvia Avallone zijn die jongens ook echt allemaal hitsig en slechts op één ding uit. De meiden overigens ook...

“Jij bent toch zo gek op alles over Italië? Léés dan nou eindelijk eens Staal”,  riep collega S. maanden geleden al. En oh, wat had ze gelijk! Wat een ongelooflijk prachtig, gevoelig en broeierig boek. Over de dertienjarige vriendinnen Anna en Francesca, die in een vreselijk troosteloze omgeving opgroeien. Een uitzichtloosheid die zo ontzettend voelbaar is in het boek, dat je er treurig van zou worden. Intelligentie? Toekomstdromen? Welnee. Het enige waar je in deze omgeving wat aan hebt is een uiterlijk waarmee je kunt koketteren en uitdagen. In de hoop één van die mooie, stoere jongens te strikken.

Het toekomstbeeld van de jongens is een baan in de grote staalfabriek, die van de meisjes een plek achter de kassa in de plaatselijke COOP. Waarna ze zwanger worden op hun 18e en er uit gaan zien als hun moeders, die de hele dag lopen te sloven en te koken en te dweilen. Weg is de frisheid, weg de aantrekkelijkheid.

“Ook de meiden hadden losse handjes. Ze hadden vooral losse handjes als er een knappe gozer in het spel was, zoals Alessio. De zomer was hun kans, dan paradeerden ze met loshangend haar over de loopplanken tussen de kleedhokjes. Voor wie het zich kon permitteren, voor wie er de leeftijd en het lijf voor had. Liefde in het donkere kleedhokje. Zonder erbij na te denken, zonder condoom, en wie zwanger werd en hem wist te strikken, had gewonnen.” p. 20

Anna en Francesca zijn hartsvriendinnen. Bloedmooi en inmens populair (bij de jongens dan, de meiden kunnen hun bloed wel drinken) weten ze alle hoofden op hol te brengen. Thuis is het  allesbehalve veilig en met hun ontluikende seksualiteit weten ze buiten, op straat en op het strand, een plek te creëren waar zij het middelpunt van aandacht zijn. Waarbij ze ware explosies van testosteron op gang weten te brengen.

Ze zijn onlosmakelijk verbonden, tot op een gegeven moment de liefde opduikt en hun hechte vriendschap op losse schroeven komt te staan. Ze moeten allebei positie bepalen en hun levens lijken even helemaal uit elkaar te groeien. Maar de vriendschap en liefde tussen de meisjes blijkt uiteindelijk sterk genoeg.

Maar oh die troosteloosheid. Die zo ontzettend voelbaar is.

Een huisarts, die geen vragen stelt bij de zoveelste verwondingen.
“Hij wilde geen gedoe met die lui. Iedereen wist dat het beesten waren. En hij was gewoon basisarts, geen maatschappelijk werker, geen politieagent. Trouwens, er zou toch nooit iets veranderen”. p. 53

De jongens die stijf van de cocaïne hun opgevoerde auto over de weg sturen, op weg naar de zoveelste avond in een discotheek. Voor anonieme sex en nog meer drugs.
“Hij scheurde van de Tolla omlaag. Nee, ze zouden hem nooit ontslaan. Omlaag naar de Aurelia, samen met duizenden andere auto’s tijdens hun zaterdagavondrace, op weg naar de Tartana die werd bestormd door Duitse toeristes, naar de warme blanke boezem van een meisje, elk willekeurig meisje, waarop hij zich kon neervlijen en zijn rade kon beëindigen. Alessio reed als een gek en Cristiano bewoon zijn hoofd op het ritme van het gebonk.” p. 90

De moeders, die er op hun 34e uitzien als oude vrouwen en die hun echtgenoten haten, maar toch geen scheiding aan durven te gaan.
“Ze tilde het teiltje op en goot het leeg in de gootsteen op het balkon, haar ogen strak gericht op de zwarte klonters in de draaikolk boven de afvoer. Ze zou hem het liefst zien doodgaan, dat hij omlaag zou donderen en zieltogend op de grond bleef liggen.” …... “En dan met de auto over hem heen rijden, hem vermorzelen op het asfalt, tot er niets meer van hem overbleef dan een brij, dan de worm die hij was”.  p. 14

En steeds, door het hele verhaal heen, op de achtergrond de dreigende aanwezigheid van die enorme staalfabriek. Een bonkend, gloeiend heet monster dat sist en spuwt, opslokt en verplettert.

Afgelopen zomer waren we er nog, in Toscane, niet zo ver van Piombino. Genietend van het heerlijk Italiaanse eten, van de zon, van “il dolce far niente”. Ik vrees dat ik, de volgende keer dat ik door de pijnbomen richting het strand loop, toch een iets andere kijk op mijn omgeving zal hebben...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten